Roel Visser is docent aan het Zwijsencollege Veghel.
Hij vertelt over zijn werk als tekenleraar en vlecht er didactiek en methodiek door alsof het bijkomstigheden zijn.
Het proza-rapport van een ervaringsdeskundige.

DE SCHREEUW

De voorbereiding
Ik las laatst, 't had te maken met de ARBO-wet, dat het geluidsniveau in klaslokalen een tandje minder zou mogen voor ons arme leraren. Al dat geschreeuw en rumoer dat leerlingen samen produceren kon het gehoor wel eens beschadigen. Ik sta al wat jaren in mijn lokaal en kan dit beamen. Lawaaiig stemgeluid is ronduit vermoeiend. Maar echt stil wil ik het ook niet.
Altijd zoek ik naar balans tussen rust en actie.
Werken in een praktijklokaal betekent dat er gecommuniceerd dient te worden. Leerlingen met mij, maar ook leerlingen onderling, zie (hoor) ik graag soebatten over wat ze zien en moeten doen. Collectieve stilte daarna omdat er intensief gewerkt wordt, ervaar ik als een beloning.
In het tekenlokaal hangt dan een sfeer die de Arbodienst wel zou bevallen. Eenmaal af zegt een tekening helemaal niks en hangt heel stil aan vier punaises op één van mijn prikborden. Geluidloos.
Maar een plat werk kan wel geluid uitbeelden. Hoe klinkt “De Schreeuw” van Edvar Munch, of een schilderij van Francis Bacon? De prachtige kop van het dienstmeisje uit de film “Pansterkruiser Potemkin” uit 1925 is zeker niet stil. Die koppen beelden geluid uit door hun expressie.

Koppen, geluid, expressie...daar wil ik iets mee doen! Valt er iets te combineren?
Mijn leerlingen uit de derde klassen zijn nu veertien, vijftien jaar oud. Ze vinden alles moeilijk, denken dat het niet kan, dat het niet lijkt en nergens op slaat.
“Wanneer krijgen we eens een keer een leuke opdracht?”
Wat een verantwoordelijkheid...
En ik ben juist van plan ze gezichten te laten tekenen...

Hoe krijg ik mijn leerlingen zover dat ze dat op een onbevangen manier gaan doen? Ik wil zelfs meer. Namelijk een gezicht met emotie van het één of ander. In plaats van een verkapte verhoudingsleer door middel van portrettekenen (best wel saai, maar dat mag ik niet zeggen) wilde ik die expressie goed onder de aandacht brengen.

Doe maar, je hebt immers uitdrukkingsvermogen!
Expressie, schreeuwen, lawaai, agitatie, emotie, longen uit je lijf, dikke pret. Mensen trekken er bekken bij. Vrolijk, boos, opgewonden en altijd dramatisch natuurlijk. Je raakt je zelfbeheersing kwijt en roept, brult. Het doet er even niet toe.
Dan durf je méér zonder faalangst.
Je denkt daar niet zo over na en gaat gewoon aan de slag.
Wat zegt u?
Door te tekenen natuurlijk, want daar weet ik toevallig veel van.

Deze voorbereiding was nog niet voldoende
Uit logistiek oogpunt zag ik geen brood in het bekken-laten-trekken voor elkaar en dat dan tekenen. Dus kwamen we uit op foto’s. Foto's van schreeuwende, roepende en zingende gezichten die uit allerlei bronnen (internet, kranten, tijdschriften) te halen zijn. Ik stond verbaasd van de variatie aan koppen die na een huiswerkopgave boven tafel kwam. Meidenblaadjes met stoere binken, norse voetballers uit de sport, zangers die het even heel benauwd hadden, er zat van alles tussen. Er wordt wat af gebruld.

Munch, Bacon en Pantserkruiser Potemkin heb ik niet laten zien in de klas. Zou misschien wel moeten (want kunstbeschouwelijk reuze verantwoord), maar dat zou de toon en sfeer waarin ik de leerlingen wilde laten werken teveel kleuren.
Eerst zèlf ontdekken.
Dan pas op reflectieve wijze herkennen in andere beelden wat je zèlf gemaakt hebt!
Dat is meer mijn stijl. Je vult de ervaring niet van tevoren in maar laat die ontstaan, maakt de leerling bewust van zijn waarneming tijdens, of na het beeldend werken.
Dat luistert behoorlijk nauw. Helemaal niks aanbieden is niet goed, maar met beelden uit de kunst, in hapklare brokken, ben ik ook voorzichtig. Het is veel aardiger die Munch of Bacon achteraf, terloops, te laten” rondslingeren”. Bijvoorbeeld tussen hun ge-exposeerde tekeningen. Kun je weer prima soebatten.

Het werk
Ik controleerde iedereen op meegebracht foto-materiaal en of het minimaal wel een A5 formaat had. Want hoe kleiner de koppetjes zijn, hoe lastiger dat te tekenen is.
Ik besprak met mijn tekenaars hoe de expressie nog te versterken is en stuurde aan op wat je een truc zou kunnen noemen:

Met een grid van vierkanten (over de gezichten heen getekend), wilde ik de leerlingen naar een nieuw grid van staande rechthoeken laten werken. Om precies te zijn; anderhalf maal de hoogte van die vierkanten. Zo rekten ze hun gezichten nog eens extra uit. En dat bovenop de uitgerekte gelaatsexpressie die de schreeuwlelijken al van zichzelf hadden.

(In het klassengesprek stipte ik dat even aan. Vroeg wat er dan gebeurt als je zo tekent. En omdat ik het niet laten kon deed ik het nog eens extra voor, door met twee handen mijn eigen gezicht op te rekken. Wat lacherig gaven mijn leerlingen het sein dat ze het helemaal snapten. “Kom maar op met die handel”.

Alle koppen werden zó verwerkt dat de tekeningen van één klas duidelijk bij elkaar pasten. Een collectie. Bijkomstig, maar wel degelijk zo bedoeld, was de mogelijkheid deze tekeningen naast elkaar in lange rijen te exposeren. De uniformiteit was één component van de collectie, de variatie een ander, en dat tegelijkertijd. Samen vormen deze tekeningen een onthutsende kijk op alle smoelen die we zoal trekken kunnen.
De afleidingmanouvre ten aanzien van de faalangst om “fout” te tekenen is grotendeels weggenomen door het uitrekken. Daar ging namelijk alle aandacht naar uit bij mijn tekenaars. Het uitrekken haalde bij veel leerlingen het dwangmatige gevoel weg dat het zou moeten lijken. Eigenlijk maakten ze een nieuwe, een andere kop.

Tijdens de werkzaamheden vroeg ik of ze van karikaturen hadden gehoord. “Meneer, dat zijn dit ook” antwoordt een snuggere leerling. Ik hoefde er niks aan toe te voegen. Karikaturen zien en herkennen ze wel in hun eigen omgeving. Hoe zich dat dan weer verhoudt met Munch, Bacon en Potemkin kan nog even wachten.
Komt allemaal wel goed...

Klas drie VWO / HAVO.